Verantwoording (1966)
Persoonlijkheid en vrijheid van de kunstenaar.
Meer dan ooit is de kunst een persoonlijke aangelegenheid geworden. Zelfs kunst met een sociale gerichtheid veronderstelt de persoonlijke inzet van de kunstenaar.
Kunsthistorici, filosofen en critici hebben het nodig gevonden de moderne kunststromingen te verantwoorden. Ook de kunstenaar heeft de behoefte niet enkel vorm en inhoud van zijn werk te verantwoorden maar tevens zijn kunstenaar-zijn.
Meer dan voorheen is het "ik" van de kunstenaar betrokken in zijn creatieve arbeid. Vandaar zijn zin voor verantwoording. Daar de kunstenaar er op staat met zijn werk een persoonlijke daad te stellen verwacht de kritiek terecht van hem dat hij een persoonlijkheid zou zijn. Een persoonlijkheid komt tot ontplooiing en houdt zich in stand door veelzijdige belangstelling en voortdurende vernieuwing. Weigert de kunstenaar dit avontuur dan verstart zijn werk tot een levenloos "type".
Vernieuwingen gaan meestal gepaard met afbrekende kritiek op het reeds bestaande. Later komt dan wel de "herwaardering". Afbrekende kritiek oefent men uit om zichzelf gewaar te worden zonder reeds zichzelf te zijn.
De naïeve voorstelling van een rechtlijnige ontwikkeling van de kunst, vanaf primitief-onhandig tot en met hedendaags-volmaakt is onhoudbaar. De veelvuldigheid in de kunst, doorheen alle tijden en rondom ons, vindt de hedendaagse mens in zichzelf terug. Wij zijn eindelijk "vrij" verschillende uitdrukkingsvormen naast elkander zin en betekenis toe te kennen. De strijd tussen de "ismen" is verouderd. Verscheidenheid van vorm gaat samen met verscheidenheid aan inhoud. Beiden zijn tijdgebonden. Wanneer men dit inziet en aanvaardt is men ook vrij te zien dat wat alle kunstwerken bovendien aan "tijdeloosheid" met elkander gemeen hebben.
- - - - - -
Verhouding van de beeldhouwkunst tot de teken- en schilderkunst.
Meer dan elke andere kunstvorm draagt het beeldhouwwerk een materieel karakter. Het is een sensuele kunst. De vormen zijn door hun tastbaarheid, buiten het visuele om, herkenbaar. Tastend zal men telkens weer een ongewijzigde situatie terugvinden. Het beeldhouwwerk draagt een objectief karakter.
In zoverre de beeldhouwer overwegend ingenomen wordt door de tastbaarheid van de vorm - men kan ook zeggen door het "vorm-zelf" - wordt de visuele indruk, het lichtspel, minder doelbewust aangewend. Het beeldhouwwerk voert ons dan veeleer in een ander soort licht dan het fysieke, namelijk dat van de vorm-wetmatigheden. De beeldhouwer plaatst zich scheppend in de spanning materie-vorm.
Dank zij een element van buitenaf, het licht, is het beeldhouwwerk visueel waarneembaar. Het licht is uiteraard wisselend en schenkt een veelvuldigheid aan indrukken. Het licht wekt daarbij een in het beeldhouwwerk slapende rijkdom.
In zoverre de beeldbouwer zich in het bijzonder toelegt op dit spel van licht en schaduw, op de visuele leesbaarheid van de vormen, wordt onvermijdelijk de "tekening in de ruimte" een hoofdbestanddeel van zijn uitdrukkingsvorm. Scheppend plaatst hij zich dan in de spanning licht-donker.
Daar elk beeldhouwwerk, als visuele kunst, afhankelijk is van het toevallige en wisselende licht, en uiteraard een sterk begrensde vorm heeft, is de tekenkunst als uitdrukkingsvorm een welkome tegenhanger. Want de tekening biedt de kunstenaar de mogelijkheid uit een welbepaalde licht-donker verhouding een beeld "tevoorschijn" te laten treden. Daarbij kunnen zelfs de begrenzingen der vormen overschreden worden.
Zoals de verstarring, welke elk beeldhouwwerk uiteraard in zich draagt, tegengewogen wordt door de beweeglijkheid van het "meer of minder" licht en donker van de tekening, zo wordt het koele, eigen aan deze beide uitdrukkingsvormen, tegengewogen door het gebruik van kleuren. Ze bewegen zich tussen kilte en warmte.
- - - - - -
Zin en problematiek van de portret-kunst.
Voor de hedendaagse kunstenaar welke eenheid van vorm en inhoud nastreeft is de portretkunst een probleem. Want bij nadere beschouwing blijkt de vorm van het menselijke hoofd weliswaar drager maar toch geen uitdrukking van een persoonlijkheid te zijn.
En toch hoort deze vorm bij de totaliteit van het individu dat wordt geportreteerd. Voordat het scheppend werk begint is er al een vorm-gegeven. Bij het scheppen van een portret zal de beeldhouwer beroep moeten doen op de voor een bepaalde persoonlijkheid karakteristieke trekken.
Hij kan nastreven dat de persoon zichtbaar gemaakt wordt, met dat wat doorklinkt, aan het licht gebracht, naar voren getrokken wordt in het "portret" of het "pro tractum".
Zal deze mens terug onderduiken in de massa of als zelfstandige persoonlijkheid een volledig wezen worden? De kunstenaar die het portret maakt zal al boetserend werken aan het antwoord op deze vraag.
- - - - - -
Abstrakte en figuratieve kunst.
De verhouding van de abstrakte tot de figuratieve kunst kan verduidelijkt worden door er op te wijzen dat elk figuratief werk, indien het ons plastisch aanspreekt, een symbolisch teken suggereert, en dat elk abstrakt werk indien het ons menselijk aanspreekt een figuratie suggereert.
Een paar voorbeelden ter illustratie:
Het symbolische kruisteken spreekt ons aan in die mate dat het ondermeer een menselijke gestalte suggereert. Daarentegen spreekt de kruis-lieveheer ons aan in die mate dat het symbolische kruisteken daarbij invoelbaar is.
De op het eerste zicht louter decoratieve tekens in het weefwerk van sommige primitieve stammen blijken tevens de grondvormen van een in hun beeldhouwkunst figuratief sterk uitgewerkt stamsymbool te zijn.
De ware decoratieve kunst draagt een meer geestelijk en de figuratieve kunst een meer sensueel karakter. Daar tussenin ligt een heel gamma van mogelijkheden.
- - - - - -
Kunst uitdrukking van beeldend bewust-zijn.
Zolang de mens nog behoed werd door bergende machten - God, natuur, gemeenschap - is zijn bewustzijn beeldend, zijn denken mythisch. Terwijl de mens de weg der vereenzaming gaat, om tot individuele zelfstandigheid te komen, maakt hij zich een begripsmatig denken eigen.
De gedachten, welke zich in het onpersoonlijke mythische denken in de beelden openbaarden, waren groter, veelvoudiger, verder-rijkender in samenhang en betekenis, dan dat wat een begrip aan inhoud grijpen kan.
Een gemeenschap kon als groep denken in beelden welke van buitenaf toestroomden en die een voor ieder geldende waarde hadden. Dit verklaart ook de eenheid van stijl in hun kunst.
Het begripsmatige denken, dat ieder voor zich doet, ligt op de weg der vereenzaming. Deze weg zou leiden naar een in de toekomst alles verbindende Eenzaamheid.
Inmiddels werden de beelden, welke tijdens de periode van het mythische denken door de menselijke ziel werden doorleefd, in het onderbewustzijn teruggevonden. De in het collectieve onderbewustzijn voorkomende archetypen zijn beelden van krachten werkzaam aan de bevrijding van het individu.
Het lijkt me in onze tijd zinvol het beeldende vermogen terug te vinden. Een wisselwerking tussen het mytische en het begripsmatige denken kan er toe bijdragen de begrippen te verruimen en de beelden te begrijpen.
- - - - - -
(René Smits, Kontich, 1966)