René Smits in gesprek met Piet Sterckx (7 juni 1961)
Problemen van een jong beeldhouwer.
In de zaal van het CAW aan de Meir stelt beeldhouwer René Smits uit Kontich zijn werk van de laatste vier jaren tentoon. De tentoonstelling maakt een degelijke indruk en er is ook een aangename verscheidenheid want René Smits is zowel bekommerd om het portret als om een abstracte vorm.
Een kunstwerk zal altijd de mededeling zijn van een mens. Als eerste toenaderingsstap willen we dan ook kennis maken met de artiest.
René Smits werd geboren in 1925. Veertien jaar oud trok hij naar de Academie, en in 1943 vervolgde hij zijn studies aan het Hoger Instituut. Hij huwde in 1954 en datzelfde jaar werd hij leraar benoemd aan de Academie te Mechelen.
Ondertussen had hij nog tal van andere lessen gevolgd: letterzetten, steendruk, grimeerkunst. Hij is tevens violist en geeft lessen blokfluit in een privé-school. Toen hij in 1930 zijn militaire dienst deed te Turnhout, speelde hij er in het stadsorkest onder leiding van Jef Maes.
René Smits beschikt dus over een reeks talenten. Waarom werd hij beeldhouwer? Dat antwoord is niet zo eenvoudig. Er waren omstandigheden die gepaard gingen met een bepaalde ontwikkeling. Toen hij academie liep had hij geen voorkeur voor boetseren, schilderen of tekenen:
“De tijd was zeer ongunstig. Ik studeerde tijdens de oorlogsjaren en thuis zag men in de kunst geen carrière. Ik had eigenlijk alles tegen. Voortdoen in de schilderkunst vond ik te duur, want dan moest ik doeken en verf gaan kopen. Vermits de beeldhouwkunst de meest goedkope cursus was, koos ik die. Maar… men kan zich achteraf ook afvragen, of alles niet omgekeerd verlopen is. Of het niet een bepaalde drang naar de beeldhouwkunst was welke juist de nadruk legde op die omstandigheden.
Om tijdens de academiejaren een bijverdienste te hebben sneed ik 's avonds houtwerk. Ook dat kan men weer tweevoudig verklaren: misschien was net een zin voor het houtsnijwerk dat tot de bijverdienste leidde.”
René Smits wil al zijn artistieke gevoelens zo zuiver mogelijk stellen:
“Men zou bijna geneigd zijn om uit dit alles de klassieke moraal af te leiden: wie het in zich heeft komt er wel. Maar dat geloof ik nIet. Men gebruikt altijd maar voorbeelden als van Gogh, en dergelijke. Maar de geschiedenis heeft ons enkel de geslaagde voorbeelden nagelaten. De velen die talent hadden en door omstandigheden niet konden doorwerken zal men nooit kennen.
Om niet tot die gedwarsboomden te moeten behoren heb ik mij ook toegelegd op muziek. Wanneer de beeldhouwkunst onhoudbaar zou worden, dan zou ik overstappen naar de muziek. Een beeldhouwer kan zich niet in stand houden zonder opdrachten. Tot mijn huwelijk had ik geen enkele opdracht ontvangen, op dat ogenblik wou ik terug beginnen op het conservatorium, maar gelijktijdig kwam de eerste bestelling.
Dat was het einde van een nare tijd. Na mijn diensttijd was ik een periode vertegenwoordiger in bureelmachines. Om 's avonds niet bij de radio in een zetel weg te zakken was ik op mijn atelier gaan wonen. In plaats van bij de radio heb ik toen bij mijn oud werk geslapen. Ik gaf toen het werk op en ging leven van steun. Mijn atelier kostte echter zevenhonderd frank per maand. Er bleef dagelijks twaalf frank over om te eten. Toch kwam alles terecht. Het toeval is zo merkwaardig dat men het geen onverschilligheid mag verwijten.”
Vier jaar geleden bracht René Smits een overzicht van zijn tienjarige activiteit. Het volledig nieuw overzicht van vier jaar werk wijst op een vlugge carrière. Een ganse reeks portretten is aanwezig. De vele bronzen getuigen dat hij een contact met de buitenwereld heeft bereikt. Naast de portretten doet René Smits ook aan «onpersoonlijke» beeldhouwkunst. Of deze genres tegenstrijdig zijn?
“Ik ondervind dat men ze naast elkaar kan plaatsen. Soms houdt men van een sfeer, soms gaat de voorkeur naar een contact met een mens. Door ze beide te behandelen komt men tot een vrijheid in de keus van wat men wil doen. Men mag zich trouwens niet binden aan een bepaalde vorm. De kunstmanagers die dit opleggen maken de kunst tot fabricatie.
Het werk moet altijd verband houden met het leven. In een «kop» wil men de eigen gevoelens leggen. In een «portret» wil men een ander «ik» benaderen.”
Tijdens de doorbraakperiode loopt de kunstenaar nog een gevaar. Jarenlang kan hij een strijd voeren tegen de gemeenschap om mooi werk tot stand te kunnen brengen. Wanneer de kunstenaar dan doorbreekt kan zich een zonderling proces voordoen. Dan zal zijn persoonlijke strijd resulteren in zijn werk en niet meer dat mooie dat hij vroeger nastreefde. Ik denk dat we in vele gevallen de kunst van deze tijd zo moeten verklaren.
Piet Sterckx, De Nieuwe Gazet.